Trainingen

Er wordt 2 keer per week training gegeven: op maandag- en donderdagavond. De trainingen zijn ingedeeld op leeftijd.

 

Indeling trainingstijden

18:00 tot 19:00uur Mini/C/B pupillen  geboren in: 2011 en jonger
19:00 tot 20:00uur  A pupillen geboren in: 2010 en 2009
18:30 tot 19:30uur  D junioren en C junioren geboren in: 2008, 2007, 2006 en 2005
19:30 tot 20:30uur  B junioren en ouder  geboren in: 2004 en eerder

 

De trainingen vinden op en rondom de baan plaats. Gedurende het hele jaar zijn er trainingen, behalve tijdens de (reguliere) schoolvakanties. In de winter is er 1 training in de gymzaal  daar kunnen bepaalde technieken goed geoefend worden. In het najaar worden er nog extra crosstrainingen georganiseerd, deze vinden plaats op de zaterdagochtend en worden vooraf door de trainers bekend gemaakt.

Onze trainers zijn allen geschoold en worden regelmatig bijgeschoold volgens de richtlijnen van de Atletiekunie. Vanwege de grootte van de groepen worden zij bijgestaan door assistent-trainers. Af en toe loopt er een stagiair mee van een sportopleiding. Er is een vaste groep trainers, die wisselend op de maandag en donderdag training geven. De trainingen worden gegeven volgens een vooraf uitgestippeld beleidsplan om de jeugd zo gemotiveerd en gevarieerd mogelijk te laten trainen.

De trainingen zijn zo opgebouwd dat men altijd start met een warming-up, gevolgd door 2 technische onderdelen en een eindspel /cooling down. Hier wordt variatie in aangebracht door verschillende spelvormen toe te passen.

Alle trainers en assistent-trainers zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent Gedrag.

 

Trainingsplan: Mini, C- en B- pupillen ( 6-9 jaar)

Inleiding

 AVAquilo bestaat sinds 7 december 1962 en we zijn er trots op dat we al zolang een rol kunnen spelen in het verenigingsleven. Dit is dankzij voor onze betrokken leden, want wij zijn een vereniging van leden, voor leden en door leden.

Bij AVAquilo willen wij mensen stimuleren om met plezier te bewegen.

In een wereld waarin bewegen steeds belangrijker wordt, is het onze missie te zorgen voor verantwoord en plezierig bewegen waarbij ieders doelstelling serieus wordt genomen, van recreatief tot prestatief.

 Binnen AVAquilo is er een actieve baancommissie die (onder eindverantwoordelijkheid van het bestuur van de vereniging) verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle activiteiten op en rondom de baanatletiek. In februari 2016 is er een beleidsplan (2016 – 2018) vastgesteld. Dit beleidsplan is nu nog actueel. Het beleidsplan past binnen “Het koersplan 2014 – 2018”  (maart 2014) vastgesteld door de leden. Het beleidsplan sluit aan bij de visie op de jeugdatletiek van de atletiekunie (december 2013).

 

Doelstelling

 De baanafdeling van AVAquilo wil faciliteiten/ voorwaarden bieden voor de (baan) atleten om zich in hun sport verder te kunnen ontwikkelen. De baanafdeling wil een positieve bijdrage leveren aan de sportieve, atletiekgerichte ontwikkeling van de atleet. Hierbij wordt groepsgewijs en persoonsgericht gewerkt en haalbare doelen geboden.

 

Visie en uitgangspunten

 Het uitgangspunt is de atleet/ het kind zelf. De atleet/ het kind met zijn mogelijkheden, behoeften en beleving. De essentie van atletiek is ‘zo hoog, ver en snel mogelijk gaan binnen de regels van de sport en de mogelijkheden van het lichaam’. De essentie moet bij iedere doelgroep terugkomen op een manier die aansluit bij de ontwikkeling van de atleten in de groep.

 Differentiatie

 De baanafdeling van AVAquilo hanteert voor de pupillen een speels prestatieve benaderingsrichting. Hiermee wordt bedoeld:

Het aanbieden van speelse bewegingsvormen, met de atletiek als basis, die langzamerhand overgaan in technische bewegingen. Er wordt gestreefd naar hoge intensiteit (veel beweging) met ruimte voor technische aanwijzingen.

 Voor de junioren, senioren en masters hanteert zij een steeds meer prestatiegerichte benaderingswijze. Hiermee wordt bedoeld:

Het bieden van uitzicht op succes (niet te verwarren met prestaties!). Succes vanuit de atleet zelf, succes in de groep, succes in het groeien naar een doel.

 1 Het jonge schoolkind (BC-pupillen)  * Uit: (ped)agogisch-didactisch handelen (atletiekunie)

Deze fase beslaat een grote periode (6e tot ca. 9/10e jaar), waarbij opgemerkt moet worden dat er veel verschil is tussen het jonge kind van 6 en een kind van 10 jaar. Het jonge schoolkind gaat zich groot voelen. Het voelt zich verheven boven de kleuter van groep 1 en 2. Dit kind sluit zich aan bij leeftijdsgenoten zowel op school, in de buurt als op de vereniging en vormt daar telkens wisselende groepen.

 Als B- en C-pupillen bij elkaar zijn, ziet men vaak de jongste kinderen in zo'n groep wat aan de kant staan; het jongere kind imiteert en doet wat de oudere kinderen zeggen. Naarmate de C-pupil B- en later A-pupil wordt, is hij meer lid van de groep en weet wat bij zijn groep hoort. Jongens met grote monden zijn vaak de leiders en kinderen die wat bedeesder zijn, zijn in zo'n groep meer de volgers.

 We gaan nu een onderscheid maken in kenmerken. Daarbij moeten we goed bedenken dat alles in elkaar grijpt.

 Emotionele kenmerken van het jonge schoolkind

Als kleuter was het kind bij de volwassenen erg veilig en geborgen. Nu gaat het kind zich meer naar buiten richten en krijgt het meer oog voor dingen die niet zo direct met zijn eigen "ikje" te maken hebben. Hij wil ontdekken hoe iets werkt en wat je ermee kunt doen. De dingen moeten daarom wel werkelijk aanwezig zijn. Met abstracties moet je bij onze jonge jeugd niet aankomen.

 Nadenken over dingen die niet aanwezig zijn, doet dit kind over het algemeen niet. Het leeft hier en nu. Het begint wel dingen te ordenen, dat wil zeggen: het krijgt besef dat het ene groter, dikker, verder of beter is dan het andere. Maar echt overeenkomsten zien tussen het een en het ander, of onderscheid maken tussen soorten, is voor een C-pupil nog moeilijk. Bij de B-pupillen gaat dat al een heel stuk beter. De C-pupil bezit nog een levendige fantasie, maar naarmate hij ouder wordt, verandert die fantasie van karakter. De kleuter speelt niet met een auto, maar is een auto. De C-pupil gaat zelf fantaseren, doordat het meer in staat is afstand van de dingen te nemen. Ze zijn in het uiten van die fantasie nog spontaan en ze gaan er geheel in op. Bij de B-pupil gaat de fantasie zich meer op de werkelijkheid richten.

Tenslotte nog iets over de concentratie. De kleuter heeft een zeer wisselende aandacht. Het jonge schoolkind is al meer in staat langer aandacht aan iets te besteden, hij kan zich dus iets meer concentreren. De B-pupil kan zich redelijk concentreren; alles echter in de zin van "het begint te komen".

 Lichamelijke kenmerken van het jonge schoolkind

Bij de C-pupillen breekt zo ongeveer de fase aan waarin het kind in een wat rustiger tempo gaat groeien. Ze maken een harmonische indruk in lichaamsbouw en bewegingen. Ze blijven zich spontaan bewegen. Ze kunnen bijzonder veel aan. Bij klimmen, springen en stoeien gaan ze vaak tot het uiterste. Ze bewegen overmatig (in onze ogen). Die spontane bewegingsdrang stelt hen in staat veel "onbewust oefenend" bezig te zijn. Ze gaan dus niet bewust ergens een langere tijd voor oefenen. Het woord training is niet op zijn plaats. Ze herhalen bewegingen telkens weer omdat ze het leuk vinden. Dat betekent dus dat ze niet echt gericht bewegen.

 Het veel bewegen is belangrijker dan het zó bewegen. Ze zijn zeker nog niet techniekbewust. Vooral de B-pupillen leren op deze wijze heel gemakkelijk allerlei bewegingen. Vanaf de B-pupillen kondigt zich de fase aan, waarin een betere coördinatie opvalt. Het wordt dan allemaal verfijnder en gedifferentieerder. Speels kunnen we dan heel wat basistechnieken aanleren, vooral de primaire vormen van het lopen, springen en werpen.

 Sociale kenmerken van het jonge schoolkind

De rol die een C- of B-pupil in de groep speelt, is erg afhankelijk van zijn leeftijd. In de eerste fase zijn ze nog erg op zichzelf betrokken, maar later worden ze echt lid van de groep. Een nieuwe omgeving, zoals de atletiekvereniging, moet eerst vertrouwen wekken. Spel en sport zijn voor hen gelijk. Laten we eens kijken wat spel in de atletiek voor deze kinderen te betekenen heeft.

 Bij de B-pupillen zien we niet alleen het experimenteren, ordenen en oefenen van bewegingen, maar we zien ook al een vergelijken met anderen en experimenteren met een bepaalde bedoeling. In de overgang naar de A-pupillen geldt in de groep het meetellen in de ogen van anderen. Bestaande spelvormen (balspelen, loopspelen en sprongspelen) worden eerst voor zichzelf beoefend en geprobeerd en daarna met anderen vergeleken.

 Vanaf de B-pupillen doet het wedijvermoment in het spel duidelijk zijn intrede. Omdat de kinderen willen vergelijken, ontstaan in het spel vanzelf een aantal regels die dit vergelijken mogelijk moeten maken. Er worden afspraken gemaakt tot hoe ver er hardgelopen mag worden, hoe ver de bal geworpen mag worden of hoe er gesprongen moet worden. Ook het aantal deelnemers wordt geregeld.

 De eenvoudige spelen van de C-pupillen hebben weinig spelregels en laten dus voldoende ruimte over om tijdens het spel nieuwe regels te maken. Bij de B-pupillen neemt het wedstrijdkarakter toe, dus moet de reglementering in het spel preciezer worden en gaan andere factoren een rol spelen. Vaak komt het voor dat er iemand is die de leiding op zich gaat nemen. De kindersport blijft echter steeds het karakter dragen van spelen. Winst of verlies zijn wel belangrijk, maar symbolisch. Het blijft "maar" spel, het is wel ernstig gemeend, maar geen bittere ernst.

 Consequenties voor het leiding geven aan C- en B-pupillen

De overmatige bewegingsdrang mag niet worden afgeremd. We moeten als trainer een bijdrage leveren in hun ontwikkeling door de kinderen in deze leeftijd een uitnodigend programma aan te bieden waardoor die bewegingsdrang levend wordt gehouden.

 De B- en C-pupillen zijn niet in staat zich langdurig op één ding te concentreren. Een gevarieerd programma is dus nodig. Aangezien het bewust nadenken nog niet goed ontwikkeld is, maar het waarnemingsvermogen wel, is het belangrijker om bewegingen vóór te doen, dan uit te leggen.

 De B- en C-pupil leeft "hier en nu". De fantasie speelt nog een rol. De kinderen leven in een andere wereld dan de volwassenen. De leiding moet daarom aansluiten op die eigen leefwereld. Sportbeoefening heeft veel kenmerken van de volwassen wereld. Het is onjuist om kinderen de volwassen sporteisen op te leggen. ("Zo zijn de regels nu eenmaal!!" of "Zo móet de techniek van het verspringen worden uitgevoerd"). Met beperkte mogelijkheden tot samenspel moet rekening worden gehouden. Echt samenspel in de zin van tactiek mag nog niet worden geëist.

De wereld van de volwassenen is wel de toekomst van het kind. Daar moet het kind geleidelijk aan naar toe worden gebracht. Het kind wil nu al bepaalde dingen leren en heeft daar ook de mogelijkheden voor. Steeds echter moet de trainer/ster aansluiten bij het ontwikkelingsniveau.

 Algemene jaarplanning

 

Vanaf 1 november

- over naar de nieuwe categorie indeling (atletiekunie).

- trainingen na de herfstvakantie op maandag in de zaal en op    

  donderdag buiten op de baan. Er kan een training in het

  bos/park georganiseerd worden als voorbereiding op het    

  crossseizoen.

- accent bij de zaaltrainingen op coördinatie.

- accent bij baantraining op uithoudingsvermogen en coördinatie.

- accent bij training in het bos/park op uithoudingsvermogen.

 - 2x indoor (Stadskanaal, Steenwijk)

- crossloopjes (o.a. Dwingeloo, Norg)

- kidsruns

1 april

- over naar zomertrainingen

- trainingen vanaf 1 april op de baan

- accent op (speels) technieken aanleren lopen, springen,

  Werpen (zie schema).

- onderlinge wedstrijdjes

1 mei

wedstrijdseizoen

competitiemeerkampen / athletics champs

maximaal 2 vrije meerkampen

2 á 3 nevenactiviteiten

zomervakantie

1 september

- lutje opstap en run van Winschoten

- kidsruns

1 oktober

- clubkampioenschappen

- kidsruns

- crosslopen

- kamp

 Plaats in het Long term athlete development model  (LTAD)

Oriëntatie

Leeftijdsfase 6-9 jaar:

Tijdens deze periode worden de basisvaardigheden van een of meerdere sporten aangereikt. Op deze manier kan gezien worden waar de talenten van het kind liggen en waar het kind de meeste voldoening uit haalt wat wel de intrinsieke motivatie ten goede komt. Een brede bewegingservaring heeft een positief effect op het motorische leren van het kind en zal zich later in de sportcarrière uitbetalen.

Wij, bij de atletiekvereniging Aquilo, trainen 2 uur per week (1 uur op maandagavond en 1 uur op donderdagavond)

 Algemene doelstelling C- en_B-pupillen

Met plezier deelnemen aan veelzijdige trainingen waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van motorische vermogens (o.a. behendigheid & snelheid, ritmisch vermogen en ruimtelijke oriëntatie) en de basisvaardigheden lopen, springen en werpen.

ü  2 trainingen (max 2 uur) per week atletiek

ü  Algemene trainingen, niet wedstrijdgericht, veelzijdig en speels

ü  Geen periodisering

ü  Deelname aan meerkampjes en crossloopjes en andere loopjes (kidsruns) stimuleren

ü  5-6 uur andere fysieke activiteiten/sporten

 De doelstellingen (einddoelen die we willen bereiken in de c-b pupillen fase).

 Sprint

Van rennen naar sprinten

ü  Max. 5 sec. kunnen sprinten

ü  Kunnen reageren op allerlei signalen (tactiele, akoestische en visuele signalen.)

ü  Kunnen bewegen op hoge frequentie en in verschillende richtingen

Aandachtspunten:

ü  Korte sprint, korte pauze. (accent op snelheid)

ü  Speelse vormen

ü  Starten vanuit verschillende starthoudingen zonder startblokken

 Ritmisch lopen/hordenlopen

Van ritmisch lopen naar

ü  Over lage hindernissen kunnen lopen en kunnen lopen op verschillende manieren in/over/op verschillende situaties/omgevingen.

ü  Kunnen lopen in veel gevarieerde in type hindernis en tussenafstand met behoud van ritme.

ü  Kunnen lopen over vlakke naar lage hindernissen (tussen enkel en kniehoogte)

ü  Kunnen lopen met accent op 1-pas (ta-dam) op snelheid.

Aandachtspunten:

ü  Altijd werken vanuit snelheid, pas daarna hoogte geleidelijk opvoeren;

ü  Werk in gedifferentieerde omgeving.

Let Op! In deze fase werken de pupillen aan het ontwikkelen van een voorkeursbeen. Help ze hiermee door je er niet mee te bemoeien en ze vrij te laten in de keuze met welke been ze afzetten

(In deze fase van motorische ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen eerst een voorkeursbeen ontwikkelen (oriëntatie in ruimte), voordat ze tweebenig gaan hordelopen. Het ontwikkelen van het voorkeursbeen ondersteun je door geen aandacht te geven aan het afzetbeen, maar dat door kinderen zelf laat bepalen in de bewegingssituatie.)

 Estafette

Van doorgeven van een stokje op snelheid naar

ü  Het kunnen aangeven vanuit lage snelheid van verschillend materiaal aan elkaar en kunnen ontvangen van elkaar.

Aandachtspunten:

ü  Verschillende organisaties (kring, pendel, omloopestafette)

ü  Veel wissels uitvoeren (dus korte afstanden en kleine groepen)

 (Duur)Lopen

Van een langere tijd lopen op constante snelheid naar

ü  Kunnen volhouden van (Richttijd) minimaal: 4 min hardlopen (rennen)

ü  Kunnen lopen met metaforen en spelvormen (lopen als middel, spel als doel)

ü  Kunnen lopen om met speelse loopvormen ervaringen opdoen om gedurende langere tijd een gematigde snelheid te lopen.

Aandachtspunten:

ü  Volhouden is belangrijker dan de snelste zijn. Lopen op een constant tempo.

ü  Accent op langere duur (capaciteit)

Verspringen

Van springen in de verte naar verspringen

ü  Kunnen springen vanuit een korte aanloop met eenbenige afzet en veelvuldig oefenen.

ü  Kunnen springen in veel verschillende situaties waarbij op, over en naar materialen gesprongen wordt.

ü  Kunnen springen in veel verschillende ritmische sprongvormen (ta-dam)

Aandachtspunten:

ü  Richt situaties zo in dat kinderen veelzijdig springen.

ü   Zorg voor Speelse vormen

Let Op! In deze fase werken de pupillen aan het ontwikkelen van een voorkeursbeen. Help ze hiermee door je er niet mee te bemoeien en ze vrij te laten in de keuze met welke been ze afzetten

(In deze fase van motorische ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen eerst een voorkeursbeen ontwikkelen (oriëntatie in ruimte), voordat ze met elk been kunnen afzetten. Het ontwikkelen van het voorkeursbeen ondersteun je door geen aandacht te geven aan het afzetbeen, maar dat door kinderen zelf laat bepalen in de bewegingssituatie.)

 Hink-Stap-verspringen 

Van meervoudig springen naar

ü  Kunnen springen vanuit een korte aanloop met eenbenige afzet en veelvuldig oefenen.

ü  Kunnen springen in veel verschillende situaties waarbij op, over en naar materialen gesprongen wordt.

ü  Kunnen springen in veel verschillende ritmische sprongvormen (ta-dam)

Aandachtspunten:

ü  Richt situaties zo in dat kinderen veelzijdig springen.

ü  Zorg voor Speelse vormen.

Let Op! In deze fase werken de pupillen aan het ontwikkelen van een voorkeursbeen. Help ze hiermee door je er niet mee te bemoeien en ze vrij te laten in de keuze met welke been ze afzetten.

(In deze fase van motorische ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen eerst een voorkeursbeen ontwikkelen (oriëntatie in ruimte), voordat ze met elk been kunnen afzetten. Het ontwikkelen van het voorkeursbeen ondersteun je door geen aandacht te geven aan het afzetbeen, maar dat door kinderen zelf laat bepalen in de bewegingssituatie)

 Hoogspringen

Van springen in de hoogte naar

ü  Kunnen springen vanuit een korte aanloop met éénbenige afzet en dit veelvuldig oefenen

ü  Kunnen springen in veel verschillende situaties waarbij op, over, en naar materialen gesprongen wordt (ritmische vormen) vanuit een rechte of schuinrechte aanloop.

Bij de afzet het accent op verticale verplaatsing kunnen leggen.

Aandachtspunten:

ü  Richt situaties zo in dat kinderen worden gedwongen omhoog te springen. Kies speelse vormen

Let Op! In deze fase werken de pupillen aan het ontwikkelen van een voorkeursbeen. Help ze hiermee door je er niet mee te bemoeien en ze vrij te laten in de keuze met welke been ze afzetten.

(In deze fase van motorische ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen eerst een voorkeursbeen ontwikkelen (oriëntatie in ruimte), voordat ze met elk been kunnen afzetten. Het ontwikkelen van het voorkeursbeen ondersteun je door geen aandacht te geven aan het afzetbeen, maar dat door kinderen zelf laat bepalen in de bewegingssituatie)

Polsstokspringen

Van springen met een stok naar

ü  Kunnen springen met “stalen stoktechniek” (“niet buigende stoktechniek”)

ü  Kunnen werken met vormen waarbij je leert actief te hangen met lange armen (touw, ringen, rekstok).

ü  Kunnen springen van hoog naar laag met stok.

ü  Kunnen uitvoeren van gymnastische vormen zoals koprol achterover, handstand en borst-waartsom (Fig. 1)

ü  Kunnen Lopen met de stok en insteekvormen zonder spong (presenteren stok)

 Aandachtspunten:

ü  3R-regel (rechterhand boven, rechterknie, rechts langs het touw / de stok)

ü  “Actieve arm” (niet “slaphangen”)

ü  Bij springen met stok bovenste arm gestrekt houden

ü  Insteken in drie à vier passen in een vloeiende beweging

ü  Frontaal blijven lopen

ü  Toewerken naar polsstokverspringen

 Werpen

 Kogelstoten

Van stoten naar

ü  Kunnen stoten met een felle en actieve stootbeweging met divers materiaal

ü  Zowel tweehandige- als éénhandige stootvormen kunnen maken.

ü  (B-pupillen) Het kunnen verlengen van de versnellingsbaan door meer indraai en inzakken.

Aandachtspunten:

ü  Niet te klein en niet te licht materiaal (dwingt stoten i.p.v. gooien)

ü  Let erop dat kinderen stoten (niet werpen)

ü  Kinderen ergens overheen laten stoten om juiste afstoothoek te dwingen

ü  Werk van frontaalstoot naar standstoot

Discuswerpen

Van slingeren naar

ü  Kunnen slingeren met divers materiaal uit stand.

Aandachtspunten:

ü  Veel slingeren

ü  Accent op “grote omweg” en trotse eindhouding

 Speerwerpen

Van slagwerpen naar

ü  Kunnen (slag)werpen met verschillende materialen. (ballen, fluitballen, stokjes enz.)

ü  Kunnen werpen vanuit uitstaptechniek

Aandachtspunten:

ü  Werpen op hoogte (afwerphoek, slagbeweging)

ü  Bij uitstaptechniek: eerst uitstappen (goede been voor), dan werpen

 Verantwoording

Het plan is opgebouwd in twee periodes

Zomer: twee trainingen op de atletiekbaan

en

Winter: een training in de zaal en een training op de baan (of bos/park indien mogelijk).

 AANTAL TRAININGSEENHEDEN PER ONDERWERP

Als we uitgaan van 52 weken met daarin ± 6 vakantieweken daarin dan is het aantal kernen maximaal 92.

Deze kernen worden verdeeld over het aantal onderwerpen:

In de zomer (blauw/grijs) ligt het zwaartepunt bij de kernen met nummer 1, 2 en 3.

De accenten zijn per onderdeel genoemd.

Oefenvormen dienen in deze kernen te worden gericht op de accenten en het onbewust en gevarieerd uitvoeren van de verschillende bewegingen binnen de technieken.

 

trainingen Overzicht